Aangezien de gerechtsdeurwaarder voor sommige opdrachten, die hem door de wetgever werden toegewezen, beschikt over een monopoliepositie in zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar, moet hij zich in dit kader houden aan wettelijk bepaalde tarieven.
De vergoedingen die de gerechtsdeurwaarder mag vragen voor deze gerechtelijke opdrachten, zijn dan ook bindend en onder geen beding kunnen zij het voorwerp uitmaken van onderhandeling of korting.
Het Koninklijk Besluit van 30 november 1976 legt de vergoedingen vast voor de prestaties van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken. Het betreft enerzijds de rechten die de gerechtsdeurwaarder mag aanrekenen, zijnde gegradueerde rechten, vaste rechten, evenredige rechten en vacaties, maar daarbij worden ook uitschotten, kostenvergoedingen en verplaatsingskosten vastgelegd.
Daarnaast voorziet de Vaste Raad van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders een para-professioneel tarief voor uitschotten die verbonden zijn aan nieuwe (al dan niet ambtelijke) verrichtingen die sinds het Koninklijk Besluit ook door de gerechtsdeurwaarder kunnen worden uitgeoefend en er aldus niet door worden gedekt, en dit om een einde te kunnen maken aan bepaalde subjectieve of arbitraire tariferingen.
De gerechtsdeurwaarder zal conform artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek steeds proberen de gemaakte kosten voor zijn tussenkomst te recupereren bij de schuldenaar tegen wie wordt ingevorderd. Indien deze de kosten niet kan betalen wegens insolvabel, zal de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder moeten instaan voor de betaling ervan – de vergoeding voor zijn prestatie kan immers niet worden kwijtgescholden. Het belang van een kostenefficiënte werkwijze mag bijgevolg niet onderschat worden.